Van mensen met psychische aandoeningen en psychosociale beperkingen

Tijdschrift voor Rehabilitatie

In het nieuwe nummer van Tijdschrift voor Rehabilitatie:

Redactioneel | Sonja van Rooijen
Herstel en behandeling: huwelijk of onenightstand? | Willem van Tilburg
Herstel De balans opmaken: verlies en winst | Wouter van de Graaf
Uitgezworven Zwervers in Rotterdam. Een thuis voor oudere dak- en thuislozen met psychiatrische problematiek | Astrid van Osenbruggen, Marja Berends en Anyke Kramer
Bild Diepwatercollectief

Uit het buitenland
Stigma en stigmabestrijding. Lezing uitgesproken op het Kwartiermakerscongres
| Annette Plooy
Dröes Wat niet is
Voorlichting, Informatie en Advies op basis van ervaringsdeskundigheid | Wouter van de Graaf, Tonja van Hoek, Jean Knooren en Babette Schriks
Icon Douglas Harley Bennett | Detlef Petry en Wouter van de Graaf
Re-habs
Inits
Regionale cliëntenorganisatie De Hoofdzaak | Jane Pril
HIJZELAAR Roerloos
Praxis Dwang | Rokus Loopik
Toen Kwartiermaken in de WMO | Madeleine Prinsen
Feed De ribw als kameleon? | Michiel Bähler en Marije Klein Entink
Vorig jaar december vond het congres Herstelwerkzaamheden plaats in Utrecht. De eerste spreker was prof. Willem van Tilburg. Onder de prikkelende titel ‘Herstel en behandeling: huwelijk of onenightstand’ scholen twee vragen. In zijn woorden: Hoe komt een herstelproces bij iemand op gang en wat is de invloed van interventies door een behandelaar daarop? Een boeiend betoog volgde en nu, bijna driekwart jaar later, volgt de bewerking daarvan in dit nummer. Het openingsartikel van Van Tilburg is zeer lezenswaardig, ongeacht of u het congres heeft bijgewoond of niet.
Als eerste relativeert de auteur de rol van de hulpverlener, althans voor zover het gaat om de inzet van specifieke interventies. Onderzoek naar de werkzame elementen bij psychotherapie wijst uit dat de opgetreden verbetering slechts voor vijftien procent te herleiden valt op specifieke therapeutische technieken. De onderlinge relatie tussen de cliënt en de therapeut is van veel grotere betekenis voor het welslagen van de behandeling, wat aangeeft dat een onenightstand vermoedelijk tekortschiet. Overigens blijkt meer dan de helft van de behandelsuccessen weinig te maken te hebben met de therapeut, maar des te meer met de cliënt zelf.
Als tweede belicht Van Tilburg dat een scherp onderscheid tussen behandeling en rehabilitatie niet goed mogelijk en ook niet wenselijk is. Rehabilitatie, zo wordt door hem gesteld, is een onvervreemdbaar onderdeel van elke behandeling. Een huwelijk dus, zo u wilt. Een volgend sterk punt in zijn betoog is zijn pleidooi dat er in de langdurige geestelijke gezondheidszorg winst te behalen valt door meer gebruik te maken van (nieuwe) psychotherapeutische technieken uit de curesector. Dit verdient nadruk omdat er maar al te dikwijls van uit wordt gegaan dat chronische patiënten bepaalde klachten dienen te accepteren en dat behandeling er niet meer toe doet. Het perspectief op herstel wordt aldus definitief de grond in geboord. Het besluit van Van Tilburg is evenwel ontnuchterend. Voor hem staat vast dat herstel een centrale plaats moet krijgen in de ggz. Het gaat dan om een benadering van de cliënt die nog wat kan, wat wil en streeft naar een eigen oplossing van zijn problemen. Maar tegelijkertijd moeten we beseffen ‘dat het herstelconcept een emancipatoir concept is waarvan we nog in de verste verte niet weten hoeveel en in welke mate mensen in de caresector daar echt van kunnen profiteren’. Ontnuchterend, maar in mijn ogen vooral uitnodigend en uitdagend: onderzoek is nodig om de opgeworpen vraag te kunnen beantwoorden en ook al laat het antwoord nog op zich wachten, ondertussen gloort er voor menig cliënt al wel een hoopvol perspectief om het leven niet langer te laten domineren door zijn of haar ziekte.

Overigens neemt een herstelproces de nodige tijd in beslag, zo blijkt ook uit de memoires van Wouter van de Graaf. Als gevolg van een ‘verhuizing’ naar Santpoort raakte hij binnen twee weken kamer, werk, inkomen, contact met vrienden en vriendinnen kwijt en bovendien het recht om zelf uit te maken wat er wel of niet ging gebeuren. Om dat alles weer te heroveren was een lange weg nodig.

Annette Plooy blikt eveneens terug op haar eerste opname in psychiatrisch ziekenhuis Wolfheze maar vanuit een ander, uiterst vervreemdend perspectief: het stigma dat je ten deel valt zodra je bent opgenomen. ‘Vanaf dat moment behoorde ik tot de anderen.’ Dit ene zinnetje is veelzeggend en staat symbool voor sociale uitsluiting in optima forma. De herstelbeweging stelt zich daartegen krachtig teweer: ‘Bestrijding van stigma en bevordering van participatie van mensen met psychische aandoeningen werkt het beste door de versterking van psychiatrische cliënten zelf. De herstelbeweging als emancipatiebeweging die het recht op gelijkwaardige behandeling opeist’, zo vat Plooy samen. Om daar als klinkend slot aan toe te voegen: ‘Inmiddels ben ik trots op de “anderen”. En ik hoor er graag bij.’

Erbij horen. Het geldt lang niet voor iedereen. Ook dak- en thuisloze mensen ervaren aan den lijve de impact van sociale uitsluiting. Langzamerhand ontstaan in Nederland steeds meer voorzieningen voor mensen (z)onder dak. In dit tijdschrift hebben we al verschillende initiatieven belicht en dit keer worden de schijnwerpers gericht op ‘uitgezworven zwervers’ in Rotterdam, een woonvoorziening voor oudere mensen die jarenlang op straat bivakkeerden. Astrid van Ossenbruggen beschrijft de resultaten van de tussenevaluatie. Belangrijkste conclusie tot nu toe: dertien van de zestien bewoners is het gelukt om te blijven wonen. Zij hebben een thuis gevonden, ervaren voor het eerst sinds jaren weer geborgenheid en veiligheid. Mij lijkt dit een eerste basis voor persoonlijk herstel. Interessant is om de komende jaren hierop verder te bouwen, opdat de herstelbeweging ook hen niet voorbij gaat.