Vorig jaar december vond het congres Herstelwerkzaamheden plaats in Utrecht. De
eerste spreker was prof. Willem van Tilburg. Onder de prikkelende titel Herstel en
behandeling: huwelijk of onenightstand scholen twee vragen. In zijn woorden: Hoe
komt een herstelproces bij iemand op gang en wat is de invloed van interventies door
een behandelaar daarop? Een boeiend betoog volgde en nu, bijna driekwart jaar later,
volgt de bewerking daarvan in dit nummer. Het openingsartikel van Van Tilburg is
zeer lezenswaardig, ongeacht of u het congres heeft bijgewoond of niet.
Als eerste relativeert de auteur de rol van de hulpverlener, althans voor zover het gaat
om de inzet van specifieke interventies. Onderzoek naar de werkzame elementen bij
psychotherapie wijst uit dat de opgetreden verbetering slechts voor vijftien procent
te herleiden valt op specifieke therapeutische technieken. De onderlinge relatie tussen
de cliënt en de therapeut is van veel grotere betekenis voor het welslagen van de
behandeling, wat aangeeft dat een onenightstand vermoedelijk tekortschiet. Overigens
blijkt meer dan de helft van de behandelsuccessen weinig te maken te hebben
met de therapeut, maar des te meer met de cliënt zelf.
Als tweede belicht Van Tilburg dat een scherp onderscheid tussen behandeling en
rehabilitatie niet goed mogelijk en ook niet wenselijk is. Rehabilitatie, zo wordt door
hem gesteld, is een onvervreemdbaar onderdeel van elke behandeling. Een huwelijk
dus, zo u wilt. Een volgend sterk punt in zijn betoog is zijn pleidooi dat er in de
langdurige geestelijke gezondheidszorg winst te behalen valt door meer gebruik te
maken van (nieuwe) psychotherapeutische technieken uit de curesector. Dit verdient
nadruk omdat er maar al te dikwijls van uit wordt gegaan dat chronische patiënten
bepaalde klachten dienen te accepteren en dat behandeling er niet meer toe doet.
Het perspectief op herstel wordt aldus definitief de grond in geboord. Het besluit
van Van Tilburg is evenwel ontnuchterend. Voor hem staat vast dat herstel een centrale
plaats moet krijgen in de ggz. Het gaat dan om een benadering van de cliënt die
nog wat kan, wat wil en streeft naar een eigen oplossing van zijn problemen. Maar
tegelijkertijd moeten we beseffen dat het herstelconcept een emancipatoir concept
is waarvan we nog in de verste verte niet weten hoeveel en in welke mate mensen in
de caresector daar echt van kunnen profiteren. Ontnuchterend, maar in mijn ogen
vooral uitnodigend en uitdagend: onderzoek is nodig om de opgeworpen vraag te
kunnen beantwoorden en ook al laat het antwoord nog op zich wachten, ondertussen
gloort er voor menig cliënt al wel een hoopvol perspectief om het leven niet langer
te laten domineren door zijn of haar ziekte.
Overigens neemt een herstelproces de nodige tijd in beslag, zo blijkt ook uit de
memoires van Wouter van de Graaf. Als gevolg van een verhuizing naar Santpoort
raakte hij binnen twee weken kamer, werk, inkomen, contact met vrienden en vriendinnen
kwijt en bovendien het recht om zelf uit te maken wat er wel of niet ging
gebeuren. Om dat alles weer te heroveren was een lange weg nodig.
Annette Plooy blikt eveneens terug op haar eerste opname in psychiatrisch ziekenhuis
Wolfheze maar vanuit een ander, uiterst vervreemdend perspectief: het stigma
dat je ten deel valt zodra je bent opgenomen. Vanaf dat moment behoorde ik tot de
anderen. Dit ene zinnetje is veelzeggend en staat symbool voor sociale uitsluiting in
optima forma. De herstelbeweging stelt zich daartegen krachtig teweer: Bestrijding
van stigma en bevordering van participatie van mensen met psychische aandoeningen
werkt het beste door de versterking van psychiatrische cliënten zelf. De herstelbeweging
als emancipatiebeweging die het recht op gelijkwaardige behandeling
opeist, zo vat Plooy samen. Om daar als klinkend slot aan toe te voegen: Inmiddels
ben ik trots op de anderen. En ik hoor er graag bij.
Erbij horen. Het geldt lang niet voor iedereen. Ook dak- en thuisloze mensen
ervaren aan den lijve de impact van sociale uitsluiting. Langzamerhand ontstaan in
Nederland steeds meer voorzieningen voor mensen (z)onder dak. In dit tijdschrift
hebben we al verschillende initiatieven belicht en dit keer worden de schijnwerpers
gericht op uitgezworven zwervers in Rotterdam, een woonvoorziening voor oudere
mensen die jarenlang op straat bivakkeerden. Astrid van Ossenbruggen beschrijft de
resultaten van de tussenevaluatie. Belangrijkste conclusie tot nu toe: dertien van de
zestien bewoners is het gelukt om te blijven wonen. Zij hebben een thuis gevonden,
ervaren voor het eerst sinds jaren weer geborgenheid en veiligheid. Mij lijkt dit een
eerste basis voor persoonlijk herstel. Interessant is om de komende jaren hierop verder
te bouwen, opdat de herstelbeweging ook hen niet voorbij gaat.